Articles

Uw diagnose?

TNN - jaargang 121, nummer 3, juni 2020

R.G.J. van der Zwet , dr. S. Hammer , dr. H. Koppen

Lees verder

Plaatjesaggregatieremmers of orale anticoagulantia bij een extracraniële halsslagaderdissectie

TNN - jaargang 120, nummer 3, juni 2019

dr. H. Koppen

SAMENVATTING

Een extracraniële dissectie van de a. carotis en/of de a. vertebralis is bij jonge patiënten een belangrijke risicofactor voor het optreden van een herseninfarct. In enkele observationele studies betekende een dissectie een hoog risico op een recidief herseninfarct. Het was tot op heden onbekend of plaatjesaggregatieremmers (PAR) dan wel orale anticoagulantia (OAC) het risico op een herseninfarct bij een dissectie het meest verkleinden. Het doel van dit onderzoek was deze 2 profylactische regimes zowel klinisch als radiologisch met elkaar te vergelijken.

Tussen 2006 en 2013 werden in 46 ziekenhuizen in het Verenigd Koninkrijk en Australië in totaal 250 patiënten met een halsslagaderdissectie (118 a. carotis, 132 a. vertebralis) geïncludeerd in deze gerandomiseerde open-labelstudie. Het betrof zowel spontane als traumatische dissecties. De klachten waarmee patiënten zich presenteerden waren in 90% van de gevallen ischemisch van aard (herseninfarct/TIA/retina-ischemie) en bij de resterende patiënten hoofdpijn of een Hornersyndroom. Na randomisatie (binnen 7 dagen na het begin van de symptomen) werden patiënten behandeld gedurende 3 maanden met PAR of OAC (INR 2,0–3,0 met of zonder ‘bridging’ met heparine). Na deze periode kon de behandeld arts zelf aangeven welke behandeling in zijn of haar ogen diende te worden gegeven. Gedurende een jaar werden patiënten vervolgd. In de 9 maanden waarin de keuze van de behandeling vrij was, daalde het gebruik van OAC sterk, van 50% bij 3 maanden naar 18% bij 6 maanden en 6% bij 12 maanden. De primaire uitkomstmaat was een ipsilateraal herseninfarct of overlijden. Een secundaire uitkomstmaat was angiografische recanalisatie van de dissectie.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(3):123-4)

Lees verder

Transthyretine familiaire amyloïdpolyneuropathie

TNN - jaargang 118, nummer 4, december 2017

F.A.S. de Kort , dr. A.F.J.E. Vrancken , dr. B.P.C. Hazenberg , dr. H. Koppen

SAMENVATTING

Transthyretine familiaire amyloïdpolyneuropathie (TTR-FAP) is de neurologische presentatie van erfelijke transthyretine amyloïdose (ATTR), een zeldzame, progressieve en uiteindelijk fatale ziekte die zich kenmerkt door een sensomotore polyneuropathie met autonome kenmerken en/of cardiale betrokkenheid. Vaak wordt deze inmiddels behandelbare polyneuropathie pas in een laat stadium gediagnosticeerd wanneer reeds sprake is van irreversibele symptomen. In dit artikel wordt een patiënt besproken bij wie TTR-FAP in eerste instantie niet werd herkend. We zullen aanwijzingen geven voor herkenning van dit ziektebeeld en diagnostische valkuilen en therapeutische mogelijkheden bespreken.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2017;118(4):145–52)

Lees verder

“Een MRI-cerebrum is meestal overbodig bij een poliklinische patiënt met hoofdpijn”

TNN - jaargang 115, nummer 4, december 2014

M.H. de Beer , dr. H. Koppen

Lees verder

A trial of intracranial-pressure monitoring in traumatic brain injury

TNN - jaargang 114, nummer 1, maart 2013

dr. H. Koppen

Lees verder

Tijd voor een betere lumbaalnaald. Een pleidooi voor de atraumatische 22G-naald

TNN - jaargang 113, nummer 3, juni 2012

N. Pelzer , dr. G.G. Schoonman , dr. H. Koppen , dr. P.W. Wirtz

Samenvatting

De meeste neurologen in Nederland gebruiken traumatische 20 gauge (G)-lumbaalnaalden, die geprefereerd lijken te worden boven atraumatische naalden. In dit artikel worden de kans op postpunctionele hoofdpijn, de kans op celdestructie, alsmede kosten en gebruiksvriendelijkheid bij gebruik van de twee typen lumbaalnaalden besproken. In een experimentele opstelling werden de doorloopsnelheid van vloeistof en de drukmeting bij gebruik van de traumatische 20G-naald en de atraumatische 22G-naald vergeleken.

De incidentie van postpunctionele hoofdpijn bij gebruik van een atraumatische 22G-lumbaalnaald (0,7 mm) is significant lager dan bij een traumatische 20G-naald (0,9 mm). Er waren geen verschillen in drukmeting en doorloopsnelheid tussen de traumatische 20G-naald en de atraumatische 22G-naald. Er zijn geen aanwijzingen voor verschillen in celdestructie en de mogelijkheid van toediening van intrathecale chemotherapeutica. De hogere aanschafkosten van atraumatische naalden worden waarschijnlijk teniet gedaan door een afname van de incidentie van postpunctionele hoofdpijn en de daarvoor benodigde medische zorg. Wij pleiten daarom voor algemeen gebruik van de atraumatische 22G-lumbaalnaald in de neurologische praktijk.
(TIJDSCHR NEUROL NEURCHIR 2012;113:108-14)

Lees verder