TNN - jaargang 115, nummer 2, juni 2014
dr. P.W. Wirtz
TNN - jaargang 115, nummer 1, maart 2014
P. Portegies
TNN - jaargang 114, nummer 4, december 2013
C.L.A.M. Vleggeert-Lankamp
TNN - jaargang 114, nummer 3, september 2013
prof. dr. Y. Temel
Neurostimulatie wordt frequent toegepast bij patiënten met de ziekte van Parkinson, die in een vergevorderd stadium verkeren. Deze patiënten hebben meestal ernstige motorische fluctuaties en forse dyskinesieën. De resultaten laten zien dat de kwaliteit van leven substantieel verbeterd kan worden. De voornaamste neurostimulatie techniek is de hoogfrequente stimulatie van de nucleus subthalamicus (STN DBS). De patiënten die in aanmerking komen hebben doorgaans een ziekteduur langer dan tien jaar. Een groep van Duits-Frans-Nederlandse onderzoekers heeft een studie uitgevoerd waarbij patiënten met een kortere ziekteduur (≥4 jaar) zijn behandeld met STN DBS. De auteurs hebben de hypothese getest dat STN DBS ook in een eerdere stadium van de ziekte de kwaliteit van leven kan verbeteren. In deze studie werden 251 patiënten met de ziekte van Parkinson, met sinds korte tijd motorische complicaties, gerandomiseerd in twee groepen: een groep die werd behandeld met STN DBS + medicamenteuze therapie en een groep met alleen medicamenteuze therapie. De primaire uitkomstmaat was de score op een ziekte-specifieke kwaliteit van leven schaal (PDQ-39). De resultaten laten zien dat patiënten in de neurostimulatiegroep gemiddeld een betere kwaliteit van leven rapporteren met betrekking tot motorische symptomen, algemeen dagelijkse activiteiten, en medicatie geïnduceerde motorische bijwerkingen, dan de patiënten in de medicamenteuze groep. In circa 18% van de patiënten die de neurostimulatie therapie kreeg werd er een serieuze bijwerking geconstateerd, waarvan de meeste behandelbaar of van voorbijgaande aard waren. De follow-up-duur van de studie was twee jaar. De conclusie is dat de combinatie van STN DBS met medicamenteuze therapie al in een vroeg stadium van de ziekte van Parkinson een betere therapie is dan alleen medicatie.
Lees verderTNN - jaargang 114, nummer 2, juni 2013
dr. N.F. Kalkers
With the increasing availability of magnetic resonance imaging (MRI), there is also an increase in incidental abnormal findings. MRI findings suggestive of multiple sclerosis in persons without typical multiple sclerosis symptoms and with normal neurological findings are defined as radiologically isolated syndrome (RIS). Half of the number of persons with RIS have their initial MRI because of headache and some have a subclinical cognitive impairment similar to that seen in multiple sclerosis. Radiological measurements also show a similarity between RIS and multiple sclerosis. Approximately two-thirds of patients with RIS show radiological progression and one-third develop neurological symptoms during mean follow-up times of up to five years. Cervical cord lesions are important predictors of clinical conversion. Management has to be individualised, but initiation of disease modifying therapy is controversial and not recommended outside of clinical trials since its effects have not been studied in RIS. Future studies should try to establish the prevalence and long-term prognosis of RIS, its impact on quality of life and define the role of disease modifying therapy in RIS.
Lees verderTNN - jaargang 114, nummer 1, maart 2013
dr. H. Koppen
TNN - jaargang 113, nummer 6, december 2012
dr. G.J. Groeneveld