Articles

Biomarkers bij kinderen met traumatisch hoofd/hersenletsel

TNN - jaargang 121, nummer 3, juni 2020

dr. G. Hageman , dr. J. Nihom , dr. Z. Metting , dr. A. Verrips , prof. dr. J. van der Naalt

SAMENVATTING

Dit artikel geeft een overzicht van de literatuur over de rol van biomarkers als voorspeller voor CT-afwijkingen en van klinische uitkomst na hersenletsel bij kinderen. Bij kinderen zijn de klinische verschijnselen na een licht traumatisch hoofd/hersenletsel geen betrouwbare voorspellers voor een intracraniële traumatische afwijking. De vraag is of biomarkers wel CT-afwijkingen kunnen voorspellen. Dat zou bijdragen aan een reductie van het aantal CT-scans en van de stralingsbelasting. Met gebruik van leeftijdsafhankelijke afkapwaarden blijken S-100 β en ‘ubiquitin c-terminal hydrolase’ (UCH-L1) en in mindere mate ‘glial fibrillary acidic protein’ (GFAP) goede voorspellers voor een negatieve CT-scan. GFAP en UCH-L1 zijn daarnaast veelbelovend als voorspellers voor intracraniële CT-afwijkingen bij kinderen met een licht traumatisch hoofd/hersenletsel. Deze biomarkers correleren ook met de klinische verschijnselen van het hersenletsel en de MRI-afwijkingen. Ook komt de rol van biomarkers aan bod bij kinderen met ernstiger hersenletsel als betrouwbare voorspellers van de uitkomst. Implementatie van combinaties van biomarkers in de diagnostiek van traumatisch hoofdletsel bij kinderen dient een tweeledig doel: betere voorspelling van de uitkomst én het realiseren van minder CT-scans.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(3):130–5)

Lees verder

Licht traumatisch hoofdletsel bij ouderen – oorzaken en gevolgen

TNN - jaargang 120, nummer 6, december 2019

dr. G. Hageman , dr. M.E. de Koning , dr. G. Roks , dr. J. Nihom , prof. dr. J. van der Naalt

SAMENVATTING

Jaarlijks bezoeken in Nederland bijna 100.000 mensen van 65 jaar of ouder een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) na een valongeval. Ongeveer de helft van hen wordt in het ziekenhuis opgenomen. Bij 15% van alle valongevallen bij ouderen is sprake van traumatisch hoofdletsel. Dit artikel beschrijft een onderzoek bij 211 ouderen met licht traumatisch hoofdletsel na een val, die zich presenteerden op de SEH van 1 van de 3 deelnemende Nederlandse ziekenhuizen. In dit artikel worden de traumamechanismen en de rol van onderliggende oorzaken zoals medicatiegebruik en comorbiditeit beschreven. Verder wordt ingegaan op mogelijke preventieve maatregelen voor ouderen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(6):207–11)

Lees verder

Biomarkers bij licht traumatisch hoofdletsel

TNN - jaargang 120, nummer 3, juni 2019

dr. G. Hageman , dr. J. Nihom , dr. M.E. de Koning , prof. dr. J. van der Naalt

SAMENVATTING

In de diagnostiek van licht traumatisch hoofdletsel (LTH) op de afdeling Spoedeisende Hulp zijn vooral het neurologisch onderzoek en de CT-scan van de hersenen van belang. Biomarkers worden in Nederland niet standaard gebruikt, hoewel meerdere zijn onderzocht om intracraniële complicaties na een LTH te voorspellen. In Scandinavische traumarichtlijnen is S-100 βals biomarker opgenomen. In dit artikel wordt de waarde van dit gliale eiwit bij de diagnostiek van LTH bij volwassenen beschreven, evenals de rol van ‘glial fibrillary acidic protein’ (GFAP), ‘ubiquitin c-terminal hydrolase’ (UCH-L1), tau en ‘neurofilament light’. Lage concentraties van S-100 β, GFAP en UCH-L1 voorspellen nauwkeurig een niet-afwijkende CT-scan. Klinische toepassing van deze biomarkers zou kunnen leiden tot een reductie van het aantal CT-scans. Het is daarom aan te bevelen dat biomarkers worden opgenomen in een revisie van de richtlijn ‘Opvang van patiënten met licht traumatisch hoofd/hersenletsel’. Hoge waardes van GFAP en UCH-L1 kunnen mogelijk intracraniële complicaties voorspellen, maar daarvoor is het bewijs nog onvoldoende.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(3):111–7)

Lees verder

Wordt amyoplasia congenita, de meest klassieke vorm van arthrogryposis, veroorzaakt door een virusinfectie tijdens de zwangerschap?

TNN - jaargang 120, nummer 1, februari 2019

dr. G. Hageman , dr. J. Nihom , dr. A. Verrips

SAMENVATTING

Arthrogryposis multiplex congenita is een verzamelterm voor verschillende aandoeningen die leiden tot multipele congenitale contracturen, meer dan alleen een klompvoet of heupluxatie. Deze niet-progressieve contracturen, al bij de geboorte aanwezig, worden veroorzaakt door verminderde kindsbewegingen. De meest voorkomende oorzaak van verminderde kindsbewegingen is congenitale, niet-progressieve, spinale spieratrofie, ook wel bekend als amyoplasia congenita of klassieke (neurogene) arthrogryposis. Een epidemische toename van het aantal aangedane pasgeborenen in de jaren 60 en 70 van de 20e eeuw suggereerde een aan poliomyelitis verwant virus als mogelijke oorzaak. Een dergelijk virus is tot voor kort bij de mens nooit gevonden, maar wel bij dieren met congenitale contracturen. Onlangs zijn echter 17 kinderen met amyoplasia congenita in het kader van een maternale zikavirusinfectie beschreven. Dat betekent dat voor het eerst bij de mens een maternale infectie met een neurotroop virus is aangetoond, leidend tot een prenatale voorhoornaandoening met als gevolg verminderde kindsbewegingen en contracturen bij de geboorte. Het is van belang om bij pasgeborenen met amyoplasia congenita aan een prenatale virusinfectie te denken en serologisch onderzoek te verrichten van vruchtwater, navelstreng of placenta, of van het bloed of de liquor van de pasgeborene.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(1):4–10)

Lees verder

Fietsongevallen met een hoofdtrauma, een inventarisatie van onderliggende oorzaken

TNN - jaargang 119, nummer 4, augustus 2018

dr. G. Hageman , dr. M.E. de Koning , dr. J. Nihom , prof. dr. J. van der Naalt

SAMENVATTING

Jaarlijks worden in Nederland 75.000 slachtoffers van een fietsongeval behandeld op een afdeling Spoedeisende Hulp (SEH) en worden 15.000 fietsers na een ongeval in het ziekenhuis opgenomen. In dit artikel inventariseren we onderliggende oorzaken van fietsongevallen met hoofdletsel. Het betreft een multicenter prospectief onderzoek naar risicofactoren bij patiënten van 16 jaar of ouder met een Glasgow Coma Somscore (GCS) van 9–15, die op de SEH werden gezien met een licht tot matig-ernstig traumatisch hoofdletsel. Van 1 januari 2013 tot 31 december 2015 werden in het Medisch Spectrum Twente in Enschede en in het UMCG in Groningen 806 patiënten geïncludeerd. Demografische gegevens, het aantal fietsongevallen en de onderliggende oorzaken (met name alcoholgebruik) werden bestudeerd. Er waren 791 patiënten met een licht en slechts 15 met een matig-ernstig traumatisch hoofdletsel. Het betrof 497 mannen en 309 vrouwen met een gemiddelde leeftijd van 42,8 jaar (spreiding 16–91). Bij 239 van deze 806 patiënten (30%) deed zich een fietsongeval voor; 197 op een normale fiets, 13 op een elektrische fiets, 24 op een racefiets en 5 op een mountainbike. De ongevallen op een normale fiets betroffen 106 mannen en 91 vrouwen, gemiddelde leeftijd 45,0 jaar. Deze fietsongevallen vonden opvallend vaak ’s nachts plaats, na alcoholgebruik. Bij 92 van de 197 ongevallen (47%) met een normale fiets was alcoholgebruik in het spel. Fietsongevallen zijn bij 30% van de patiënten oorzaak van traumatisch hersenletsel, vaak in combinatie met alcoholgebruik. Preventieve maatregelen, met bijvoorbeeld alcoholcontroles voor fietsers, zijn nodig om het aantal fietsongevallen met hoofdletsel te verminderen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2018;119(4):118–22)

Lees verder

Beoordeling van rijgeschiktheid in de neurologie — meer dan alleen epilepsie

TNN - jaargang 118, nummer 4, december 2017

dr. G. Hageman , dr. W.A. Hofstra , M.I. van Buren-Schukkink , dr. M.S.E. van Hout , drs. R.A. Bredewoud , dr. J. Nihom

SAMENVATTING

Autorijden is een complexe taak die coördinatie van visuele en motorische functies met cognitieve vaardigheden vraagt. Rijgeschiktheid kan veranderen na een medische gebeurtenis of aandoening. Ongeveer de helft van de patiënten die een herseninfarct of ernstig hoofdtrauma doormaken, een derde van de patiënten met de ziekte van Parkinson en een kwart van de patiënten met een milde cognitieve stoornis (MCI) of beginnende dementie is niet (meer) in staat veilig auto te rijden. Eén tot 2 op de 1.000 verkeersongevallen wordt veroorzaakt door een plotselinge functiestoornis bij een bestaande aandoening van de bestuurder. In dit artikel komen voorspellende factoren die bij de beoordeling van de patiënt in de spreekkamer behulpzaam kunnen zijn bij de implementatie van de wettelijke regels, aan bod. De rijtest praktische rijgeschiktheid blijft echter het ultieme instrument om een uitspraak te doen over rijgeschiktheid in geval van motorische, cognitieve en visuele functiestoornissen. Aan de orde komen hogere corticale functiestoornissen, neglect, afasie, Clinical Dementia Rating (CDR)-score, OPS-vragenlijst, frontale symptomen en gedragsproblemen. Motorische functiestoornissen kunnen vaak worden gecompenseerd door aanpassingen in de auto, en visuele stoornissen zoals een hemianopsie door specifieke kijktraining. Veel patiënten beschouwen zichzelf ten onrechte als veilige rijder. De mening van de partner of familie van de patiënt betreffende diens rijgeschiktheid blijkt objectiever en is van groot belang bij de beoordeling. Neuropsychologisch onderzoek is vooral van belang bij MCI en beginnende dementie, in combinatie met anamnese en eventueel een simulatorrijtest, maar heeft een beperkte waarde in de voorspelling van rijgeschiktheid bij andere aandoeningen.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2017;118(4):135–44)

Lees verder

Richtlijn “Opvang van patiënten met licht traumatisch hoofd/hersenletsel”: voorstel tot tussentijdse aanpassing

TNN - jaargang 116, nummer 3, september 2015

R.A. van der Kruijk , dr. K. Jellema , dr. G. Hageman , drs. H.P. Bienfait

Samenvatting

De huidige richtlijn “Licht traumatisch hoofd/hersenletsel” maakt geen onderscheid tussen triviaal c.q. minor trauma en de overige traumata. In de praktijk blijkt dit tot overdiagnostiek te leiden. Op grond van het ongevalsmechanisme en de waargenomen letsels kan vaak worden gesteld dat het slechts om een triviaal trauma gaat. Voor patiënten uit deze categorie stellen wij een wijziging van de minor criteria voor. Met name de criteria “uitwendig letsel” en “val van elke hoogte” zouden afhankelijk kunnen worden gesteld van de ernst van het traumamechanisme. Verder wordt in de geldende richtlijn nog geen uitspraak gedaan over directe orale anticoagulentia en therapeutische heparines, clopidogrel, ticagrelor of combinaties van plaatjesremmers. Ons voorstel is om het gebruik van dit soort medicatie, net zoals nu voor conventionele antistolling geldt, als major criterium in het algoritme op te nemen. Verder observationeel onderzoek zal deze voorstellen moeten bekrachtigen/ onderbouwen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2105;116(3):154-158)

Lees verder