KWALITEIT VAN ZORG

Obstructief slaapapneusyndroom in de neurologische praktijk

TNN - jaargang 121, nummer 3, juni 2020

dr. B.W. Smits

SAMENVATTING

Obstructief slaapapneusyndroom (OSAS) is een van de meest voorkomende slaapstoornissen. In de neurologische praktijk kan OSAS relevant zijn als risicofactor voor, of een gevolg of ‘mimic’ van diverse aandoeningen. Behandeling van OSAS kan zowel de neurologische aandoening als de kwaliteit van leven positief beïnvloeden. Het is voor neurologen dus belangrijk alert te zijn op een eventueel bijkomend OSAS en er zonodig diagnostiek naar in te zetten. In dit artikel wordt een algemeen overzicht gegeven over diagnostiek en behandeling van OSAS. Ook zal worden ingegaan op de invloed van OSAS op enkele veelvoorkomende neurologische aandoeningen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(3):116–20)

Lees verder

Een kwalitatieve studie van een online Parkinson-lotgenotenforum: lessen voor de praktijk

TNN - jaargang 121, nummer 1, februari 2020

dr. S. Rutten , prof. dr. O.A. van den Heuvel , dr. E.E.H. van Wegen , drs. R.H. Hagen , drs. K. Vermunt , dr. K. Rutten

SAMENVATTING

Uit gesprekken met patiënten blijkt dat de beleving van de ziekte van Parkinson een heel scala aan fysieke, cognitieve, emotionele, sociale en maatschappelijke factoren omvat, die onvoldoende tot hun recht komen in het gehanteerde ziektemodel dat doorgaans leidend is in de spreekkamer. In dit kwalitatieve onderzoek werd een thematische analyse verricht van 117 berichten van parkinsonpatiënten en hun naasten op een online lotgenotenforum, met als doel meer inzicht te krijgen in de subjectieve beleving van het leven met de ziekte van Parkinson. Forumbezoekers gaven vaak aan moeite te hebben met de neuropsychiatrische symptomen van de ziekte. Hiernaast beschreven zij de impact van de ziekte van Parkinson op sociaal, emotioneel en professioneel gebied; verlies was hierbij een centraal thema. De resultaten van dit onderzoek pleiten voor een benadering van parkinsonpatiënten volgens het biopsychosociale model, met aandacht voor de neuropsychiatrische symptomen en de verlieservaringen die gepaard gaan met de ziekte. Vanwege de bijdrage die de neuroloog, parkinsonverpleegkundige, (neuro)psycholoog en psychiater kunnen leveren aan deze zorg, adviseren wij een multidisciplinaire benadering van de ziekte van Parkinson.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2020;121(1):18–23)

Lees verder

Aanbevelingen ten aanzien van secundaire preventie na TIA of herseninfarct uit de richtlijn Herseninfarct en hersenbloeding

TNN - jaargang 120, nummer 4, augustus 2019

R.M. van den Berg-Vos , dr. S.M. Zuurbier , drs. A.F.E. Verburg-Oorthuizen

SAMENVATTING

In dit artikel worden de aanbevelingen uit de in 2018 geautoriseerde en in 2019 geamendeerde richtlijn Herseninfarct en hersenbloeding besproken, in het bijzonder de medicamenteuze behandeling van patiënten met een TIA of herseninfarct middels plaatjesaggregatieremming en bloeddruk- en cholesterolverlagende therapie.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(4):141–6)

Lees verder

Nieuwe diagnostische criteria voor dementie met Lewy bodies en progressieve supranucleaire parese: relevantie voor de praktijk

TNN - jaargang 120, nummer 3, juni 2019

drs. J.J. van der Zande , dr. A.W. Lemstra

SAMENVATTING

Dementie met Lewy bodies (DLB) en progressieve supranucleaire parese (PSP) zijn relatief zeldzame oorzaken van dementie en parkinsonisme. Beide zijn heterogene ziektebeelden, met zowel klinische als pathologische overlap met andere neurodegeneratieve aandoeningen, zoals de ziekte van Alzheimer, de ziekte van Parkinson, frontotemporale lobaire degeneratie en corticobasale degeneratie. Dit maakt herkenning in de klinische praktijk soms moeilijk, met een lange tijd tussen eerste presentatie en diagnose tot gevolg. In 2017 is voor beide ziektebeelden een revisie van de diagnostische criteria verschenen. Bij DLB heeft de REM-slaapgedragsstoornis meer gewicht gekregen, evenals de aanvullende onderzoeken DAT-SPECT, myocardscintigrafie en polysomnografie. Bij PSP is er meer aandacht voor het brede spectrum aan klinische presentaties buiten het klassieke Richardson’s syndroom, en worden verschillende varianten beschreven op grond van op de voorgrond staande symptomen, zoals parkinsonisme, akinesie, gedrags- en taalstoornissen, frontaal en corticobasaal syndroom. De veranderingen in de criteria hebben als doel dat beide ziekten vaker en eerder herkend worden, maar het ontbreken van vroege, ziektespecifieke biomarkers en de overlap met andere ziektebeelden blijven diagnostische obstakels.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(3):101–6)

Lees verder

De nieuwe epilepsieclassificatie in de Praktijk

TNN - jaargang 120, nummer 2, april 2019

R.P.W. Rouhl , dr. V. Roelfsema , dr. F.E. Jansen , dr. F.S.S. Leijten , prof. dr. H.J.M. Majoie

SAMENVATTING

De International League Against Epilepsy heeft in 2017 2 nieuwe classificaties gepubliceerd, voor epileptische aanvallen en voor de indeling van epilepsie. Deze classificaties hebben als doel om een transparantere terminologie te hanteren die geschikt is voor toepassing in de klinische praktijk, onderwijs en onderzoek.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(2):59–63)

Lees verder

‘Vulnerable’ plaque in de arteria carotis interna: is er klinische meerwaarde voor de patiënt?

TNN - jaargang 120, nummer 1, februari 2019

T.J. van Velzen , M.I. Liem , dr. P.J. Nederkoorn

SAMENVATTING

Een stenose van de arteria carotis interna komt voor bij ongeveer 15% van de patiënten met een TIA of een herseninfarct. Volgens de nu geldende richtlijnen komen patiënten met een carotisstenose met symptomen in de laatste 6 maanden mogelijk in aanmerking voor revascularisatie middels stenten of carotisendarteriëctomie (CEA). Vanuit de cardiologie deed het concept van de ‘vulnerable’ plaque zijn intrede. Er zijn daarbij specifieke plaquekenmerken, te weten vorming van schuimcellen en groepen schuimcellen die zichtbaar zijn als witte aanslag in de vaatwand, macrofagen, een lipidenrijke necrotische kern, capillaire ingroei in de plaque, calcificaties, de dikte van de fibrotische kap en het intraplaquehematoom. Deze kenmerken geven een verhoogd risico op een nieuw cardiovasculair event. MRI lijkt het aangewezen aanvullende onderzoek om enkele van deze kenmerken aan te tonen en te relateren aan het risico op een recidiefberoerte en aan de functionele uitkomst. Tot op heden wordt alleen in de ‘Second European Carotid Surgery Trial’ (ECST-2) onderzocht of plaquekarakteristieken ook de uitkomst van de behandeling (CEA of alleen medicamenteus) beïnvloeden. Intussen doen nieuwe technieken om de plaque nog beter te karakteriseren, zoals ‘dynamic contrast enhanced’-MRI, hun intrede. Dit biedt mogelijkheden om nog gedetailleerder de plaque te bestuderen en tevens de mogelijke inflammatoire activiteit te onderzoeken. Of dit een rol speelt in het (hoge) recidiefrisico van patiënten is nog niet opgehelderd. Desalniettemin is de ‘COlchicine for preventioN of Vascular Inflammation in Non-CardioEmbolic Stroke’ (CONVINCE)- studie gestart, waarin gekeken wordt of het nuttig is om de inflammatoire reactie te behandelen met colchicine in lage dosering. Samengevat zijn kenmerken van de ‘vulnerable’ plaque voorspellers voor een recidiefevent, maar is nog niet duidelijk in hoeverre ze ook het effect, en dus de indicatie voor de behandeling kunnen voorspellen.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(1):18–23)

Lees verder

Ulnarisneuropathie ter hoogte van de elleboog: de praktijkvoering in twee verschillende ziekenhuizen

TNN - jaargang 119, nummer 4, augustus 2018

J. Wijntjes , dr. J.H.T.M. Koelman

SAMENVATTING

De nervus ulnaris-neuropathie ter hoogte van de elleboog (UNE) is na het carpaaltunnelsyndroom de meest voorkomende focale neuropathie. De meeste patiënten worden conservatief behandeld, maar ook een operatieve behandeling is mogelijk. De richtlijn geeft geen advies wanneer over te gaan tot operatie. Om te achtehalen welke verschillen er bestaan in de praktijkvoering tussen Nederlandse ziekenhuizen, werd een retrospectief onderzoek naar het beleid in een academisch en perifeer ziekenhuis (72 vs. 113 patiënten) uitgevoerd. De opvallendste bevinding was dat in het academische ziekenhuis niemand operatief werd behandeld en in het perifere ziekenhuis 12% van de patiënten. In een uitgebreide literatuursearch werden geen vergelijkende studies gevonden waarin een operatieve behandeling werd vergeleken met conservatieve behandeling. De vraag wanneer over te gaan tot operatieve behandeling blijft daarom onbeantwoord. Zolang deze vraag onbeantwoord is, zal de praktijkvoering per zorgverlener verschillend blijven.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2018;119(4):128–32)

Lees verder