NEUROFARMACOTHERAPIE

Onabotulinetoxine-A en chronische migraine: werkingsmechanisme, indicaties, resultaten en bijwerkingen

TNN - jaargang 120, nummer 2, april 2019

A. Lamon , P.M.E. Proot

SAMENVATTING

Chronische migraine (CM) treft 1–3% van de bevolking en heeft een belangrijke impact op fysiek, sociaal en professioneel vlak. De pathofysiologie van CM is nog niet volledig bekend. In dit artikel wordt de hypothese van het werkingsmechanisme van onabotulinetoxine-A (OBOT-A) op CM toegelicht. OBOT-A werd goedgekeurd als profylacticum bij CM in België in 2010, Nederland volgde in 2015. OBOT-A is geïndiceerd voor de patiënt met CM bij wie minstens 3 profylactica faalden. De behandeling bestaat uit intramusculaire injecties ter hoogte van het gelaat en de nek; deze worden om de 12 weken toegediend. Na 24 weken (2 cycli) werd een reductie gezien van gemiddeld 9 hoofdpijndagen per maand met een verschil van 2 dagen ten opzichte van placebo. Er werd een toenemend gunstig effect aangetoond tot 108 weken na start van de behandeling. De behandeling is veilig en wordt goed verdragen. 35% van de patiënten heeft na 5 cycli minstens 1 bijwerking gerapporteerd. De meest frequente bijwerkingen zijn: nekpijn, ooglidptosis, spierstijfheid en pijn op de injectieplaats. De bijwerkingen nemen na verloop van tijd af.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2019;120(2):53–8)

Lees verder

Nieuwe inzichten in de pathobiologie van de ziekte van Parkinson en mogelijkheden voor farmacotherapie

TNN - jaargang 118, nummer 3, september 2017

J.M. den Heijer , G. van Amerongen , mw. dr. E.P. ‘t Hart , prof. dr. T. van Laar , Prof, dr. J.J. van Hilten , dr. G.J. Groeneveld

SAMENVATTING

De huidige behandeling van de ziekte van Parkinson (ZvP) is met name gericht op het dopaminerge systeem en werkt uitsluitend symptomatisch, terwijl het beeld van de ZvP als degeneratieve aandoening van de substantia nigra heeft plaatsgemaakt voor een multisysteemaandoening. Het ontdekken van genetische risicofactoren en het ontrafelen van de onderliggende processen die hierbij betrokken zijn, leiden tot nieuwe inzichten in de pathobiologie van de ziekte. Dit biedt een groeiend aantal mogelijkheden om gerichte farmacotherapie te ontwikkelen. Dit artikel geeft een overzicht van deze nieuwe inzichten in de pathobiologie van de ZvP en de mogelijkheden voor ‘disease-modifying’ farmacotherapie.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2017;118(3):102–9)

Lees verder

De behandeling van een exacerbatie van multiple sclerose met methylprednisolon: intraveneus of oraal?

TNN - jaargang 117, nummer 3, september 2016

dr. J.P. Mostert , M.M.M. Geleedst-de Vooght , D.J. Heersema

Samenvatting

Het is gebruikelijk om exacerbaties van multiple sclerose te behandelen met methylprednisolon intraveneus. Er is al langere tijd een discussie gaande of orale corticosteroïden net zo effectief zijn. De afgelopen jaren zijn meerdere onderzoeken gepubliceerd waarin het gebruik van oraal en intraveneus methylprednisolon met elkaar is vergeleken. Er zijn geen klinisch relevante verschillen gevonden in de effectiviteit tussen behandeling van een exacerbatie met methylprednisolon i.v. of oraal. Exacerbaties van multiple sclerose kunnen behandeld worden met methylprednisolon oraal.

(Tijdschr Neurol Neurochir 2016;117(3):120-3)

Lees verder

De medicamenteuze behandeling van visuele hallucinaties bij de ziekte van Parkinson

TNN - jaargang 117, nummer 1, maart 2016

T.J.M. van Mierlo , Prof, dr. R.M.A. de Bie , dr. E.M.J. Foncke

Samenvatting

Visuele hallucinaties bij de ziekte van Parkinson zijn een onafhankelijke voorspeller voor cognitieve achteruitgang en verpleeghuisopname, en vormen een uitdaging voor de behandelaar. Visuele hallucinaties ontwikkelen zich op termijn tot een parkinson-geassocieerde psychose, waarbij er geen inzicht meer is om ze van de werkelijkheid te onderscheiden. Clozapine is de behandeling van eerste keuze bij een dergelijke psychose. Vroege medicamenteuze behandeling is waarschijnlijk gunstiger voor het ziektebeloop. Het ontstaan van visuele hallucinaties markeert misschien het juiste moment voor behandeling met cholinesteraseremmers.

(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2016;117(1):25–31)

Lees verder

Evidence-based effectiviteitsmonitoring van immunomodulerende therapieën bij multiple sclerose: enkele praktische modellen

TNN - jaargang 116, nummer 4, december 2015

G.J.D. Hengstman , dr. S.T.F.M. Frequin , dr. B. Jelles , dr. J.W.B. Moll , dr. E.Th.L. van Munster , L.G.F. Sinnige , prof. dr. R.M.M. Hupperts

Samenvatting

Met de toename van mogelijkheden ten aanzien van actieve immunomodulatie bij MS is er ook toenemend behoefte aan goed onderbouwde strategieën om de werkzaamheid van ingestelde therapieën te beoordelen. Recent onderzoek geeft steeds meer handvatten aan de praktiserend neuroloog om een oordeel te geven over de effectiviteit van immunomodulerende behandelingen bij MS. Hierbij is steeds duidelijker geworden dat niet alleen klinische parameters zoals relapsen en ziekteprogressie belangrijk zijn, maar met name ook de MRI-scan van de hersenen. Bijvoorbeeld modellen zoals het 2013 Canadese TOR-model en de gemodificeerde Rio-score kunnen hierbij in de dagelijkse praktijk eenvoudig toegepast worden.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2015;116(4):198-204)

Lees verder

Nieuwe ontwikkeling in migrainepreventie met CGRP(-receptor) antilichamen

TNN - jaargang 116, nummer 3, september 2015

prof. dr. E.L.H. Spierings , dr. P.L.I. Dellemijn

Samenvatting

Voor de preventieve behandeling van migraine zijn wij voornamelijk aangewezen op geneesmiddelen die niet specifiek voor deze aandoening zijn ontwikkeld. Daar lijkt met de komst van de monoclonale antilichamen tegen ‘calcitonin-gene related peptide’ en de ‘calcitonin-gene related peptide’ -receptor een einde aan te komen. Vier van deze antilichamen, humaan of gehumaniseerd, zijn in ontwikkeling voor de preventieve behandeling van migraine. Van twee antilichamen hebben gerandomiseerde, dubbelblinde, placebogecontroleerde, fase IIA-onderzoeken voorlopige effectiviteit aangetoond bij episodische migraine met en zonder aura alsook goede verdraagzaamheid. Van de andere twee zijn de fase IIA-onderzoeken bij episodische en chronische migraine heel recent en met goede resultaten afgesloten, maar de resultaten zijn alleen nog maar in samenvattingen en derhalve onvolledig gepubliceerd.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2015;116(3):146-150)

Lees verder

Plaatjesremming na een TIA of herseninfarct: de stand van zaken

TNN - jaargang 116, nummer 1, maart 2015

S.M. Zinkstok , dr. S.M. Zuurbier , prof. dr. Y.B.W.E.M. Roos

Samenvatting

De plaatjesremmers die in Nederland bij patiënten met een ‘transient ischaemic attack’ of herseninfarct standaard worden gegeven ter voorkoming van nieuwe atherotrombotische complicaties zijn aspirine en dipyridamol. De nationale richtlijn noemt clopidogrel niet als mogelijke behandeling, in tegenstelling tot internationale richtlijnen. Dit artikel bespreekt het effect van aspirine, dipyridamol en clopidogrel, of een combinatie daarvan, aan de hand van grote studies bij patiënten met een ‘transient ischaemic attack’ of herseninfarct. De effectmaat voor acute behandeling, gedefinieerd als behandeling binnen drie dagen, was het voorkómen van een recidief beroerte. Voor de langetermijneffecten, gedefinieerd als een gemiddelde follow-up duur van tenminste 18 maanden, werd gekeken naar het voorkómen van een recidief beroerte, myocardinfarct of overlijden door een vasculaire oorzaak. In de acute fase is aspirine bewezen effectief, en is toevoeging van dipyridamol veilig. Op de lange termijn is clopidogrel even effectief als de combinatie aspirine en dipyridamol. Wij verkiezen clopidogrel boven de combinatie aspirine-dipyridamol vanwege het gebruiksgemak, het minder vaak voorkomen van bijwerkingen, en de grote kostenbesparing. In de acute fase is de combinatie aspirine en dipyridamol niet direct vergeleken met clopidogrel, maar zijn er indirecte aanwijzingen dat het toevoegen van clopidogrel aan aspirine even effectief en veilig is als het toevoegen van dipyridamol. Indien direct voor clopidogrel gekozen wordt, adviseren wij het gebruik van aspirine na twee weken te staken, en patiënten daarna te behandelen met alleen clopidogrel vanwege een verhoogde kans op ernstige bloedingscomplicaties bij langdurig gebruik van aspirine en clopidogrel. Een alternatief is clopidogrel monotherapie pas te starten twee weken na behandeling met de combinatie aspirine en dipyridamol.
(TIJDSCHR NEUROL NEUROCHIR 2015;116:26-34)

Lees verder